De geelmantelwida (euplectes macrourus) is een aparte verschijning binnen de euplectes familie. Het is een niet-parasitaire wida die op volwassen leeftijd circa 20cm meet. Het is een vogel die niet snel in de volière gezien word vanwege zijn specialistische verzorging, maar de vogel is er niet minder speciaal door! De geelschouderwida is een ondersoort van de geelmantelwida:
De geelmantelwida in het wild
In het wild komen er van de geelmantelwida 4 ondersoorten voor:
- euplectes macrourus macrourus (Geelmantel wida)
- euplectes macrourus macrocercus (Geelschouder wida)
- euplectes macrourus intermedius
- euplectes macrourus conradsi
Het leefgebied bestaat hoofdzakelijk uit moerasachtige, en rietrijke oevers. Het broeden gebeurd ook in deze gebieden waarbij het nest tussen het riet en stevige gras geweven word. De ondersoorten worden onderscheiden op de bruine intensiteit van de snavel.
Uiterlijk en geslachtonderscheid
Het uiterlijk van de geelmantelwida maakt het een kenmerkende vogel, de man, bijna volledig zwart met fel gele schouders/mantel. Terwijl de pop vrijwel geheel een bruine schutkleur heeft.
De man is over het algemeen wat groter dan het popje, daarnaast krijgt de man in het broedseizoen zijn kenmerkende verenkleed. Buiten het broedseizoen zal hij bijna gelijk zijn aan het popje met bruine schutkleur. Echter blijven de duidelijk gelere schouders aanwezig.
Buiten het broedseizoen kan het geslachtsonderscheid lastiger zijn, de zang van de man is echter altijd doorslaggevend, het mannetje zingt, het popje niet.
De geelmantelwida in gevangenschap
In gevangenschap is de geelmantelwida geen populaire vogel zoals andere australische en afrikaanse prachtvinken. Dit komt mede door zijn sociale eigenschappen en verzorging. Het is absoluut geen beginnersvogel!
Huisvesting
De geelmantelwida vereist een volière, dit kan binnen of buiten zijn, het zijn sterke vogels die buiten kunnen overwinteren (mits zij een vorst en tochtvrij nachthok tot hun beschikking hebben). In de volière dienen veel planten en struiken geplaatst te worden, het beste is om dit in kleine “bosjes” te doen zodat elk bosje een eigen teritorium word (hierover later meer). In de handel zijn siergrassen en struiken te koop die voldoen voor deze soort, echter blijft “levend” groen uiteraard het mooiste wanneer dit mogelijk is (buitenvolière).
Het is belangrijk stevige grassen te poten, de vogels maken immers hun nest in deze beplanting. De grassen uit de familie miscanthum. Dit zijn sterke grassen die niet al te hoog worden (max circa 150cm). Andere planten worden weinig gebruikt, echter maakt het de volière wel diverser qua uiterlijk. Voor de vogels zijn grassen en planten als riet het belangrijkste, struiken en bomen zullen amper gebruikt worden voor eventuele nesten. Zitstokken blijven echter wel noodzakelijk in de volière.
De vogels zijn winterhard, echter kan het wenselijk zijn in de winterperiode het vorst en tochtvrije nachthok toch iets te verwarmen. Ook hebben de geelmantelwidas geen voorkeur voor zon, het bedekken van een deel van de volière kan dus geen kwaad.
De geelmantelwida man is vaak agressief naar andere mannen binnen de euplectes soorten. Het is daarom het beste de vogels apart te houden en niet in een gezelschap volière. De man is echter ook naar zijn vrouw(en) dominant. Het is daarom belangrijk 1 man altijd van meerdere (minimaal 2) vrouwen te voorzien. Samen houden met andere weversoorten buiten de Euplectes soorten is mogelijk. Maar wees waakzaam, de ene wida kan hier beter mee omgaan dan de ander. Met name in het broedseizoen kan dit toch tot gevechten leiden als de mannelijke geelmantelwida zijn teritorium verdedigt. Ruimte is vaak de oplossing. Wanneer de vogels een voldoende ruime volière hebben zullen ze minder snel tot gevechten komen dan wanneer zij in een kleinere volière gehuisvest zijn. Afzonderlijke volières per mannelijke wida heeft echter de voorkeur. Zo kunnen ze het hele jaar door hun eigen territorium beschermen.
In het wild heeft de geelmantelwida man vaak de beschikking over 4 tot 5 poppen. In gevangenschap zal dit vaak (wegens de lage populariteit) met 2 of 3 poppen moeten zijn. Mocht u de beschikking over meerdere kolonie’s geelmantelwidas beschikken, en één van de mannen jaagt veel achter zijn 2 poppen aan dan kan het lonen extra poppen erbij te plaatsen. Wanneer u dit doet dienen alle vogels tegelijk in een nieuwe omgeving te komen, het kan zijn dat de nieuw geplaatste poppen anders als indringers gezien worden.
Voeding voor de geelmantelwida
Als basis eten de geelmantelwidas zaden van diverse grassen. Daarnaast is er een grote behoefte naar dierlijke eiwitten in de vorm van insecten en hun larven. Als basis voeder voldoet een goede zadenmengeling voor tropische vogels. Dit kan aangevuld worden met onkruidzaden. Daarnaast moet er voorzien worden in voldoende dierlijke eiwitten. Dit kan door het verstrekken van eivoer, universeelvoer, insectenpaté en levend voer (bij voorkeur gedroogd of uit diepvries). Met name in het broedseizoen dient er voldoende dierlijk eiwit beschikbaar te zijn om de jongen te voeden. Onbeperkt aanbieden van eivoer/universeelvoer en/of insectenpaté is een pré. De vogels nemen het dan naar behoefte op
Buiten het broedseizoen kan in kleine mate eivoer en levend voer verstrekt worden. Dit laatste kan in de vorm van buffalowormen, pinkys en spinnetjes. Waar de ouders met eivoer en universeelvoer voldoende eiwitten binnen krijgen hebben de jongen daadwerkelijk levend voer nodig om goed op stok te komen. Insectenpaté naast de zadenmengeling aanbieden heeft daarom de voorkeur (hier zitten gedroogde insceten in).
Uiteraard mag scherpe maagkiezel, vogelgrit, vers drink en badwater en een sepiaschild nooit ontbreken. De vogels nemen dit naar behoefte zelf op. In de natuur bestaat het menu van de geelmantelwida voor circa 4/5 deel uit zaden, en 1/5 uit insecten.
Kweken met de geelmantelwida
De geelmantelwida is zover mij bekend nog niet met groot succes in gevangenschap gekweekt in Nederland of België. Deze soort is in tegenstelling tot andere wida soorten niet parasitair wat betekend dat zij zelf hun nest bouwen en broeden. Het nest word geweven in de beschikbare grassen met verschillende nestmaterialen waaronder kokosvezel en lange grashalmen. Als het nest klaar is zal het popje haar eieren leggen, in 12 tot 14 dagen zullen deze uitgebroed worden. Wanneer de jongen uitgekomen zijn zullen zij enkele weken op het nest blijven alvorens ze uitvliegen.
Na ruim een jaar zijn de mannen pas op hun volwassen kleur aan het komen, het geslachtsonderscheid begint dan mogelijk te worden aan de hand van de zang, en de eerste probeersels tot het weven van een nestje. Na 2 tot 3 jaar zullen zij hun volledige volwassen verenkleed hebben.
Geef een reactie